Rustplaats van Henric
Piccardt en Anna
Elisabeth Rengers
Geschiedenis
De oorsprong van de naam van de borg Klein Martijn is onbekend. Het is zelfs mogelijk dat de naam verwijst naar de Martinikerk in Groningen. De naam doet echter eerder denken aan een buitenverblijf naar Franse trant dan een Groninger heerd.
Klein Martijn wordt voor het eerst genoemd in 1633. Dan wordt de borg of principale behuizing en schuur met de hoften, singels, grachten en annexen, 'Klein Martijn' genoemd, met meer dan 16 akker (65 grazen) land, verscheiden ommegangen van redgerrechten, schepperschappen, zijlrechten en collaties, legersteden en gestoelten in de kerk, gerechtelijk verkocht. Eigenaresse en bewoonster is Regina Wilken van Osingaweer, weduwe van Sweer Clant tho Scharmer, met haar kinderen. Sweer Clant zal ook in 1609 eigenaar geweest zijn van Klein Martijn. Bij de veiling van 1633 blijft Regina Clant zelf de hoogste bieder.
In 1653 wordt het opnieuw gerechtelijk verkocht. Het huis is dan twee 'boenen' (*1) dus twee verdiepingen hoog. Behalve de schuur wordt nu ook een 'veehuis' genoemd. De rechten worden omschreven als vijf jaren redgerrecht, vijftien jaren schepperij 'ten Delfzijl' en het recht om continu een zijlrechter aan te stellen. Ook nu blijft Regina Clant koopster. Spoedig daarna is ook Junius Ulger eigenaar, waarschijnlijk is hij getrouwd met Bouwina Clant, waarmee de borg dus in de familie blijft.
In 1658 en 1659 wordt Klein Martijn wederom gerechtelijk verkocht. Bij de beschrijving worden nu ook drie hoven, een beplante laan, een nieuwe laan naar de dijk van Westerbroek en het recht van vissen in drie meerstallen genoemd. Deze plassen zijn in 1867 nog aanwezig, ten zuiden van het Rengersdiep en noordwest van Klein Martijn. Ulger kan de koopsom bij de volgende verkoping niet betalen, dus volgt er weer een veiling. Eigenaar wordt Joannes Meivaert advocaat in Groningen. Hij doet de borg in 1664 over aan luitenant Johan Jacob van Reinkinck en zijn vrouw Magdalena Huinga. De luitenant vergroot wel zijn grondbezit, maar woont er zelf niet, want als hij sterft is Klein Martijn verhuurd. De kinderen moeten in 1680 de borg gerechtelijk laten verkopen. Zij vestigen zich in Berdum in Oost-Friesland met nog steeds de naam 'zu der Harkstede'. (5)
We maken even een uitstapje terug naar het jaar 1636. Dan wordt op 25 maart een zekere Henric Piccardt geboren, de zoon van Gualterus Piccardus, die predikant in Woltersum is. Op 17-jarige leeftijd laat hij zich inschrijven in het 'Album Academicum' van de Groninger Academie en begint hij zijn studierechten en filosofie
"waar hij al heel gauw blijken gaf van grooten aanleg. Maar de stad en het kleine alledaagsche tusschen de vestingwallen werden hem te eng, zijn illusie was aan een der vermaarde buitenlandsche universiteiten zijn studie te voltooien. Niet echter, als zoovelen zijner vermogende studie-genooten uit een soort modezucht of om er later mede te kunnen pronken, maar wel, om in den vreemde zijn gezichtskring te verruimen, meer ervaringen en daardoor meer wereldwijsheid op te doen, en ook — en wie zal dit een levenslustig jongmensch ten kwade duiden — een weinig uit zucht naar avontuur". Maar vader Ds. Piccardt bezit niet de middelen om aan de hartenwens van zijn tweede zoon te kunnen voldoen, het gaat nu eenmaal niet en daarin is eenvoudig te berusten. Maar dit berusten valt Henric zwaar, zo zwaar zelfs, dat hij op een goede dag uit Groningen verdwijnt.
Er was dan nog geen telefoon, telegraaf of radio die een deserteur kan achterhalen, geen politie die zich geroepen acht zwervende minderjarigen aan te houden en aan de ouders terug te brengen. Wij weten niet of er misschien in de stadsgrachten naar zijn lijk is gevist, want plaatselijke bladen zijn in die dagen in Groningen nog geheel onbekend. Maar wel weten we, dat zijn in grote ongerustheid verkerende ouders een paar weken later uit Orleans van hem de tijding ontvangen, dat hij daar in welstand is aangekomen en er reeds de lessen van de hogeschool volgt.
Hoe heeft hij het aangelegd om zonder geldmiddelen die grote reis te volbrengen, en hoe voorziet hij in zijn levensonderhoud en in de kosten van zijn studie? Hiervoor zijn hem zijn natuurlijke gaven te hulp gekomen, namelijk zijn mooie stemgeluid en zijn bekwaamheid in het harpspel. Vagabonderend, als reizend zanger, is hij naar Frankrijk getrokken, en als straatmuzikant en liedjeszanger voorziet hij te Orleans in de behoeften van de dag. Al spoedig behaalt hij daar de doktersbul en gaat daarmee zijn geluk beproeven te Parijs. Het lot is hem daar ook gunstig.
Op de ene of andere wijze, hoe is niet bekend, is hij daar in aanraking gekomen met het hof van Lodewijk XIV, waar hij door zijn knap uiterlijk, zijn aangename manieren en niet het minst door zijn aangeboren geestesgaven als dichter en zanger, een zeer geziene persoonlijkheid is geworden, zo zelfs, dat de zonnekoning hem door een benoeming als kamerheer, aan zijn persoonlijke dienst verbindt.
Maar het honorarium is niet toereikend om zijn positie ais hoveling, aan een weelderig hof als het Frans is, op te houden, en Piccardt heeft geen rijke bloedverwanten die hem geldelijk kunnen steunen. Daarom neemt hij maar weer zijn toevlucht tot zijn instrument, 't welk hem ook vroeger een redder in de nood is geweest. In de voormiddag, wanneer zijn diensten aan het hof niet worden vereist, kan men hem vermomd aantreffen bij de Pont- Neuf als liedjeszanger, zich begeleidend met de harp. Zijn fraaie stem trekt daar zeer de aandacht van de voorbijgangers, hij wordt een belangwekkende persoonlijkheid, zijn zang en spel voor velen een dagelijks terugkerend genot.
De giften schijnen aan die belangstelling geëvenredigd te zijn geweest, althans hij wordt daardoor in staat gesteld, zijn rang aan het hof op te houden. Maar aan dezen roman zal onverwachts een einde komen. Piccardt heeft de onvoorzichtigheid een amourette aan te knopen met een hoog aanzienlijke dame uit 's konings onmiddellijke omgeving, en dit zou al voldoende zijn geweest om hem voor zijn verder leven door op te sluiten*.
Aldus een klein deel van het omvangrijke verhaal zoals dat door B. Lonsain is opgetekend in de Gron. Volksalmanak van 1928.
Elders lezen we dat hij in 1657 staat ingeschreven aan de 'Academie van Vriesland' te Franeker en dat hij een paar jaar later, Henric is dan 25 jaar, spoorloos verdwijnt en weer opduikt in Frankrijk, in Orléans. Het inkomen van zijn vader laat nog steeds geen buitenlandse studie toe en op toestemming van thuis hoeft hij niet te rekenen. Henric laat zich daardoor niet weerhouden en met zingen en spelen op zijn harp, voorziet hij onderweg weer in zijn levensonderhoud.
In Orleans aangekomen, vervolgt hij de rechtenstudie, die hij bekroond ziet met een bul cum laude. Hij vertrekt dan terug naar Parijs, waar hij op 27 jarige leeftijd een gedichtenbundel het licht laat zien: 'Les poesies françoises, dediées à Madame Suzanne de Pons, Dame de la Gastevins'. De bundel bevindt zich nog in de Universiteitsbibliotheek van Groningen. Ook in Parijs moet hij aan de kost zien te komen.
Op de Pont Neuf over de Seine kan men hem aantreffen met een zwarte doek voor het ene oog, terwijl hij zijn gezicht en zijn haar een andere kleur heeft gegeven. Mensen luisteren naar zijn liederen en verschaffen hem een dusdanig inkomen, dat hij in de avonduren zich in de hoogste kringen kan ophouden. Als hij 28 jaar is, moet hij echter Parijs ontvluchten vanwege een vrijage, die duidelijk niet op prijs wordt gesteld.
Bij zijn vlucht wordt hij geholpen door leden van een Parijse groepering, die men als voorloper zou kunnen duiden van een Vrijmetselaarsloge. Hij zal er ongetwijfeld lid van zijn geweest.
Er volgen dan reizen naar Straatsburg, Italië en Duitsland. We kunnen ons goed voorstellen, dat hij kennis heeft genomen van wat de wetenschap en de kunst hem daar te bieden hebben. Een tweede ontluikende liefde in die periode echter loopt uiteindelijk op niets uit, de beoogde geliefde trouwt met een graaf.
Op 31 jarige leeftijd wordt Henrick, zoals we hebben gezien, kamerheer van Lodewijk XIV, 'Gentilhommede la Chambre du Roi', en komt om diplomatieke redenen regelmatig in 's-Gravenhage terecht. In het Rampjaar 1672 verklaart Lodewijk XIV ons land de oorlog en Henric Piccardt weet niet beter te doen dan terug te keren naar Groningen. Daar wacht hem een grote teleurstelling, want ook al behoort zijn vader inmiddels tot het predikanten-corps van de stad Groningen, Henric wordt gevangen gezet in de Poelepoort op verdenking van spionage.
Zijn Franse betrekkingen maken hem verdacht. Op 20 februari 1673 wordt hij echter vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs. Dan rijst zijn ster, want op 9 december 1674 wordt hij Syndicus van de Ommelanden, zeg maar: raadspensionaris. De vriendschap, die ontstaat tussen hem en (koning) Stadhouder Willem III zal hem ook geen windeieren leggen, zoals we verderop zullen zien. (6)
Het gaat zo goed met hem dat Henric Piccardt de koper wordt van de borg Klein Martijn. Er staat geschreven:
"---in de acte, waarbij de hoofdmannenkamer dezen gerechtelijken verkoop bekrachtigt, wordt gesproken van
„de borgh ende plaetse in de Groote Harckstede geleghen. Klein Martijn ghenaemt, met alle desselfs behuisinghen, boomen, planten en plantagien, soo in dier voeghen deselve meijerwijse van Jan Clasen weduwe tegenwoordigh wort bewoont, groot 80 grazen, 5 a 6 van de 12 ommegangen in het redgerrecht van de Grooteen Kleine Harkstede, het staande zijlrecht, en in drie meerstallen het recht van visscherij..."
Kort daarvoor vindt hij eindelijk een geliefde in Anna Elisabeth Rengers, die dan 23 jaar is. Henric is inmiddels 43 jaar geworden.
He paar gaat op Klein Martijn wonen. Het gaat een zeer gelukkig huwelijk worden, maar ze blijven helaas kinderloos. Piccardt laat Klein Martijn ook nog eens vergroten en verfraaien.
Boven de hoofdingang komt een steen met daarop een spreuk in het Latijn en de wapens Piccardt en Rengers. In hun slaapkamer plaatsen zij een soortgelijke steen. De stenen zijn nu in eigendom van het Groninger Museum
De verbouwingen zijn van dien aard dat in 1686 gesproken wordt van een nieuw getimmerde hofstede. In dat jaar zijn er overstromingen en daarbij raken Piccardt en zijn vrouw in moeilijkheden, zodat veel beesten in de nieuwe zaal gestald worden.
In 1690 koopt Piccardt de publiek geveilde Fraeylemaborg van zijn zwager Rengers, met landerijen. Het geld ervoor leent hij van Koning-Stadhouder Willem III, die inmiddels koning van Engeland is geworden. Daarmee verwerft hij ook de collatierechten, het alleenrecht om op te treden als beheerder van de kerkelijke goederen en het recht om predikanten, schoolmeesters en kosters aan te stellen.
Piccardt pakt het grondig aan en een nieuwe lening van Stadhouder-Koning Willem III stelt hem in staat tevens een nieuwe kerk in Harkstede te bouwen, bovenop de bestaande kelders van de oude kerk die in 1691 wordt afgebroken.
De rente van de eerste lening is 2300 gulden per jaar en 150 gulden aan de armen van Slochteren en 50 gulden voor het onderhoud van de kerk. Het echtpaar blijft op Klein Martijn wonen. Fraeylema dient alleen om gasten te ontvangen. koning Willem III heeft er waarschijnlijk ook gelogeerd.
Later krijgt Piccardt uit de goederen van zijn zwager ook nog De Ruten. Ook koopt hij van de stad de nog ontbrekende stemmen in de collatie van de kerk. Als unicus collator laat hij in 1691 de kerk afbreken, waarna het volgende jaar de eerste steen wordt gelegd voor het nieuwe gebouw dat in 1700 wordt ingewijd. Als collator van Slochteren, Kolham en Harkstede zorgen de Piccardts ervoor dat familieleden tot predikant worden benoemd.
Piccardt is echter niet van adel. Maar kan door zijn bezit wedijveren met de machtigsten van de Ommelander jonkers. Als syndicus, wat hij tot zijn dood blijft, kan hij bovendien veel invloed uitoefenen.
Na de dood van zijn vrouw in 1704 maakt hij een testament waarin staat dat de plaats in Harkstede niet door erfenis is verkregen, maar door eigen zorg en vlijt bijeengebracht. Er wordt maar één erfgenaam benoemd, Jan Piccardt, de oudste kleinzoon van zijn oudste broer. Piccardt is immers altijd kinderloos gebleven. De hele erfenis en onderhoud wordt tot ver in de toekomst geregeld. Ook de inwijding van de kerk moet herdacht worden.
Grafkerk
De huidige Harksteder kerk kunnen we met recht een grafkerk noemen, getuige het Latijnse opschrift, hier in vertaling weergegeven:
`Lezer, opdat de waarheid blijke, hebben de echtgenoten Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers in het jaar 1694, uit godsvruchtig gevoel, zonder ergens anders hulp te zoeken, deze kerk doen bouwen ter ere van de Allerhoogste, tot aanwas van de Christelijke godsdienst, tot troost der zielen en tot rustplaats voor hun gebeente.`
De afmetingen van de grote grafkelder (7 x 22 meter) zijn behoorlijk te noemen. Moeten we het trouwens wel een kelder noemen? De kerkruimte zelf immers moet men bereiken via een hoge buitentrap. De ingang tot de grafkelder bevindt zich aan de buitenmuur, de torenzijde, van de kerk. Een zandstenen epitaaf geeft duidelijk aan, dat het hier gaat om een grafruimte. Er hebben meerdere kisten gestaan van de familie Piccardt, doch deze zijn vlak voor 1930 in verband met ernstig verval geruimd, de stoffelijke resten zijn buiten de kerk begraven. We weten echter niet waar precies. Via een oude eiken deur komen we in een kleinere grafruimte en wel onder de Piccardtbeuk (aan de noordkant van de kerk zijn twee ruimtes boven elkaar gebouwd als werkkamer en bibliotheek van de stichter), dáár, onder de genoemde Piccardtbeuk, staan de kisten van Henric Piccardt en zijn vrouw.
Anna overlijdt in 1704, Henric in 1712. Hun rouwborden hangen in de Hervormde Kerk van Slochteren. Vreemd is dit niet, omdat Fraeylemaborg, hun bezit immers, op het grondgebied van Slochteren heeft gelegen. Zulke rouwborden hangen in die tijd gedurende de rouwtijd boven de ingang van de borg en worden daarna in het koor van de kerk gehangen.
Een klein kistje tussen beide in, waarin het gebalsumde lichaam ligt van Johanna Hendrika Piccardt, een dochtertje van Jan Louis Piccardt, nazaat van een broer van Henric. Zo mag het echtpaar na hun tocht nog waken over een kind. Hoezeer Henric gesteld is geweest op zijn vrouw, blijkt wel uit het volgende gedicht, dat hij maakt bij het sterven van Anna. Oorspronkelijk in het Latijn, hier in vertaling:
'Mijn Anna, wederhelft en luister van mijn leven,
Mij liever dan het oog, aan mij van God gegeven!
Zal ik met tranen en met droeviglijk geklag
Uw dood beweenen en dien droevelijken slag?
O Neen, de dood gaf u het leven;
mij alleen Treft dit verlies,
't welk ik tot de kuil beween.
Vaar dan voor eeuwig wel, mijn hart en tweede ziel,
Mijn oog en lust, waarop mijn zorge viel.
Het graf beware uw lijk,
't Zal mij tot rust verstrekken,
Wanneer een zelve steen ons beider asch mag dekken.'(*4)
|
Gevangenis
Tegenover de grafkelder vinden we het cachot, onder de toren. Het is een ruimte van 3.60 bij 3.65 meter. De muren zijn hier ongeveer 1.30 meter dik! Eten krijg je door een smalle ventilatieopening. Hier zitten we weer in 1250, midden in de Middeleeuwen dus. Dat kun je zien aan de kloostermoppen waarmee de muur is opgemetseld. In een nis, waar vroeger een traliehek voor zat, kon je op zo'n manier worden opgesloten dat je jezelf niet meer kon bewegen!
De opvolger van Henric Piccardt, Jan Piccardt, speelt ook een grote rol in de politiek van die tijd. Hij wordt, hoewel niet van adel, in 1720 voorzitter van de Ommelanden. In 1710 is Jan getrouwd met de rijke Louisa van Couten die de 70.000 gulden hypotheek op Fraeylema kan aflossen aan de erfgenamen van Willem III. Jan sterft in 1754 en volgens het testament van 1704 krijgt de oudste zoon Henric Occo zijn goederen; althans Klein Martijn, over Fraeylema wordt geprocedeerd met andere erfgenamen. In 1781 wordt Klein Martijn op verzoek van schuldeisers gerechtelijk verkocht met rechten en 276 grazen land of 333 volgens het schatregister.
De borg heet sinds de tweede helft van de 18e eeuw ook wel 'petit Martin' en blijft in de familie. Eigenares wordt een schoondochter van Henric Occo, een zekere Jacoba Aletta Fransina van Dam, echtgenote van Jan Louis Piccardt. In 1808 moet zij, weduwe geworden, in 1807, haar bezit verkopen aan Johannes Poelman, die in 1811 schout van Harkstede gaat worden.
De borg wordt verkocht met bossen, vijvers en 62 grazen land, bovendien met 375 grazen veen-, bouw- en weiland. Bij de koop is verder een kamer (de studeerkamer in de kerk), gestoelten en een grafkelder in de kerk van Harkstede. Het restant van de rechten bestaat uit collatierecht, jacht- en visrechten.
In 1818 wordt de herenbehuizing opnieuw publiek verkocht. Kopers worden jonkheer meester Johan Hora Siccama, controleur der directe belastingen te Groningen, en zijn vrouw Genoveva Maria Rengers van Farmsum. Bij de koop horen nog steeds de kamer, gestoelte en de grafkelder in de kerk van Harkstede, en ook de rechten.
Alles wordt verkocht voor 26.500 gulden. Johan gaat met zijn vrouws geld zijn bezit uitbreiden. Hij laat een groot huis timmeren dat hij bestemt tot een opvoedings-, land-, en handenarbeidsgesticht voor verwaarloosde jongens. Ook wordt er een school gebouwd, een aardappelmeelfabriekje opgericht en een dorsmachine aangeschaft. Deze experimenten en het slecht beheren van de boerderij tasten het vermogen van Genoveva Maria aan. In 1846 wordt een scheiding van goederen tot stand gebracht, waarbij Johan alleen eigenaar wordt van Klein Martijn.
De toestand wordt er niet beter door en zeker niet na de dood van zijn vrouw in 1859. Het volgende jaar hertrouwt hij met zijn bijzit Grietje Huitsingh, die ook al vier kinderen, van waarschijnlijk Johan zelf heeft. Het echtpaar vestigt zich op Klein Martijn, waar Johan Hora Siccama in 1880 op 92-jarige leeftijd sterft. Tevoren is de borg al verkocht. Er is dan nog 72,50 ha land bij en 54.50 ha in pacht. Deze verkoop vindt plaats bij notariële acte van 13 april 1874 aan zijn zoon Duco Gerrold Hora Siccama van de Harkstede te Haarlem(*2).
Er is dan sprake van de burcht 'Petit Martin' met de landerijen daartoe behorende onder Harkstede en Westerbroek; verder de heerlijkheid der beide Harksteden, het recht van vissen in de Harksteder meren, een grafstede in de Harksteder kerk en het jachtveld te Westerbroek, maar niet het staande redgerrecht der beide Harksteden, wel weer de bewuste kamer en een gestoelte in de Harksteder kerk en de staande collatie aldaar. Dit alles voor de prijs van 44.218,92 gulden die betaald wordt door middel van een lijfrente aan de verkoper, op basis van levenslang 50 gulden per maand, gewaardeerd op 10.000 gulden en de overname van de hypotheekschulden ten laste van de verkopers, bedragende 34.218,92 gulden. Bij onderhandse akte van 26 maart 1874 is het gekochte al bij voorbaat gebracht in de 'Harksteder Vennootschap', in welke zullen gaan participeren voor 2/5 de koper voornoemd en zijn zuster Jeannette Gabriella Hora Siccama van de Harkstede te Utrecht, echtgenote van mr. Louis Charles Hora Siccama aldaar.
In de akte is de toekomstige verkoop al omschreven en bovendien bepaald, dat de verkoper de kosteloze beschikking over en het gebruik van de burcht, de tuin en enige grond met daarop staande gebouwen zal houden tesamen groot ongeveer 2.5 ha. Bij nadere akte van 12 februari 1878 staat Johan Hora Siccama de borg weer af aan de vennootschap tegen een maandelijkse vergoeding tot zijn dood van 15 gulden.
De exploitatie van het landgoed door de vennootschap is echter geen succes. Na de dood van Duco Gerrold wordt zij alleen voortgezet terwille van zijn zuster. Als zij in 1894 sterft, besluiten haar erfgenamen tot de liquidatie. De borg komt in handen van Johan Hora Siccama, een zoon van Duco Gerrold. Deze zet de exploitatie voort met P. Heidema te Westernieland en richt een maatschappij op in 1895 voor vijf jaar.
Heidema wordt tegengewerkt door de boerenbevolking en verzoekt de maatschappij te mogen ontbinden, en adviseert verkoop. Jhr. Hora Siccama(*3) besluit daartoe in 1896. De borg wordt op afbraak verkocht. Van de borg is niets overgebleven. In de stad Groningen is een kleine nieuwbouwwijk ten oosten van de Coendersborg vernoemd naar deze voormalige Klein Martijn.
Biografie van Johan en Henric Piccardt
PICCARDT (Henric), geb. te Woltersum 25 maart 1636, overl. te Harkstede 6 Mei 1712, zoon van Ds. Gualtherus Piccardt, achtereenvolgens predikant te Woltersum, Loppersum en van 1641-1678 te Groningen, en van Hermanna Heijnen van Olingh. Hij wordt in 1653 als student aan de universiteit te Groningen ingeschreven, verdwijnt op zekeren dag uit die stad en begeeft zich naar Orleans, waar hij de lessen aan de hogeschool volgt. Vervolgens komt hij, na de doctorsbul aan die universiteit behaald te hebben, aan het hof van koning Lodewijk XIV van Frankrijk, tot wiens kamerheer hij wordt benoemd. Aangezien hij echter liefdesbetrekkingen heeft aangeknoopt met een aanzienlijke dame uit 's konings onmiddellijke omgeving, moet hij uit Frankrijk vluchten.
Hij vestigt zich dan wederom te Groningen en wordt bij resolutie van 9 dec. 1674 in plaats van de overleden Dr. Gerbrandus Haeck tot syndicus der Ommelanden benoemd. Ook is hij erfschepper van het zijlvest der Drie Delfzijlen en curator der hogeschool. Hij is op 6 jan. 1680 gehuwd met Anna Elisabeth Rengers (geb. in 1657), dochter van Osebrant Johan R. heer van Slochteren en Fraylemaborg; zij vestigen zich op de borg Klein Martijn te Harkstede, op 14 april 1680 door hen uit de boedel van kapitein Johan Jacob Reinkingh aangekocht.
Eveneens koopt hij in 1690 Fraeylemaborg en de heerlijkheid Slochteren uit de met schulden bezwaarde boedel van zijn minderjarige zwager Evert Rengers. Terzelfder tijd is hij ook in het bezit gekomen van het vergevingsrecht van de kerk te Harkstede. Daar hij van plan is een nieuwe kerk aldaar te bouwen, waarvoor zeer veel geld nodig is, leent hij 15 Juli 1691 van stadhouder Willem III de som van 70.000 caroligulden, terwijl Fraeylemaborg onder hypotheek wordt gesteld. De eerste steenlegging van het nieuwe kerkgebouw heeft op 20 juni 1692 plaats, de plechtige inwijding ervan volgt op 18 April 1700.
Zijn echtgenote Anna Rengers overlijdt 12 aug. 1704, zonder kinderen. Piccardt benoemt dan tot zijn erfgenaam bij testament van 20 sept. 1704 een kleinzoon van zijn broeder Johan, nl. Johan Piccardt (volgt hieronder). Hij is ook bekend geworden als letterkundige en heeft eveneens het ambt van richter in de beide Harksteden bekleed. Hij wordt naast zijn echtgenote in de door hen gebouwde kerk te Harkstede ter aarde besteld. Zijn portret is geschilderd door N. Maes, waarnaar een prent is gemaakt door P. Landry; een schilderij door J. Sterrenberg is in de coll. van douair. Thomassen à Thuessink van der Hoop te Slochteren.
Zie: B. Lonsain, Henric Piccardt en zijn nalatenschap in Groningsche volksalmanak (1928), 113-127 (met portret). Verzijl.
PICCARDT (Johan), ged. te Appingedam 28 aug. 1681, overl. te Groningen 17 juli 1754, begr. te Harkstede, zoon van Ds. Occo P., predikant eerst te Oterdum, vervolgens in Appingedam en Winschoten, en van Egberta Niehof.
Hij volgt zijn achter-oud-oom Henric Piccardt (die voorgaat) in zijn bezittingen op. Sedert 1709 heeft hij voor het eerst zitting in de Staten-Generaal voor de Ommelanden, waarvan hij 23 Febr. 1720 president wordt; hij is o.a. lid van de Raad van State, van Gedeputeerde Staten, van de admiraliteiten van Amsterdam en van Harlingen, is Gecommitteerde Raad der Ommelanden, en in de laatste jaren van zijn leven curator van de Groningsche Hogeschool. Sedert 1712 is hij ook heer van Slochteren, Scharmer en de beide Harksteden.
Korte tijd na den dood van Henric Piccardt eist Maria Louisa van Hessen, weduwe van stadhouder Johan Willem Friso, als voogdes van haar kinderen, aflossing der schuldbekentenis van ƒ 70.000, ten name van Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers. Johan, die hierdoor in grote moeilijkheden raakt, wordt hieruit echter gered door zijn schoonmoeder Helena van Leeuwen, weduwe van de 'venloschen schepen Arnoldus van Couten', die belooft de verschuldigde som bij gedeelten aan haar dochter Louisa uit te keren, bij wijze van voorschot op haar toekomstig erfdeel.
Met de thesaurier-generaal van prinses Maria Louisa, sluit Piccardt een overeenkomst, die hierop neer komt, dat de schuld bij gedeelten wordt afgelost, wat dan ook gebeurt. In 1720 is het gehele bedrag vereffend, terwijl de achterstallige rente wordt kwijtgescholden. Hij is in 1711 te Venlo gehuwd met Maria van Couten (ged. te Venlo 18 april 1693, overl. te Groningen en aldaar begr. 7 maart 1749), dochter van Arnoldus v. C. en Helena van Leeuwen. Uit dit huwelijk zeven kinderen, o.a. Henric Occo, geb. te Slochteren omstr. 1715, overl. na 17 jan. 1781, begr. te Paterswolde, heer van Slochteren enz. 1754-1781; hij heeft gedurende 30 jaren een onverkwikkelijk proces te voeren met zijn broer en zijn zusters over de familiegoederen, dat ten slotte leidt tot algehele liquidatie van het familiebezit; in 1781 wordt de Fraylemaborg te Slochteren en Klein Martijn te Harkstede verkocht; hij huwt te Slochteren 25 sept. 1755 Henrica Johanna Piccardt (ged. te Harkstede 9 juli 1730, begr. te Groningen 3 febr. 1807), dochter van Ds. Hendrik Piccardt, predikant te Harkstede, en Henrica Elisabeth Piccardt; en Arnolda (ged. te Groningen 16 febr. 1717, overl. te Groningen 19 juli 1794), huwt te Harkstede 25 sept. 1741 Johan Philip Sprenger, convooimeester te Termunterzijl (ged. te Venlo 3 aug. 1710, overl. te Termunterzijl vóór 9 febr. 1768), zoon van Michaël S. (vgl. dl. IX, kol. 1059) en Petronella van Couten.
Literatuur:
1. M. de Haan Hettema en A. van Halmael, Stamboek van den Frieschen vroegeren en lateren adel (1846) II, 237;
2. E.W. Moes en K. Sluyterman, Nederlandsche Kasteelen en hunne historie I (1912), 286;
3. Groningsche Volksalmanak (1840), 161;
4. Navorscher (1904), 154, (1927), 249; B. Lonsain, Henric Piccardt en zijn nalatenschap in Groningsche Volksalmanak (1928), 131-138;
4. J. Verzijl, Genealogie van Couten (m.s.); Overdracht van Venlo d.d. 30 April 1732;
5. Mededeelingen van mej. L. Engelberts te Huis ter Heide d.d. 3 en 10 Juni 1928 aan ondergetekende;
6. Nededelingen van Mr. H.L. Hommes te Groningen d.d. 13 Juli 1933 aan ondergeteekende: Verzijl.
Noten:
*1. Boenen = zolders in ‘t Gronings: beune.
*2. hr. Duco Gerrold Hora Siccarna van de Harkstede, heer van de Harkstede (1819-1891), kapitein der Genie. Tr. 1. 1843 Elisabeth Dodonea barones van Haersolte (1817-1845), dr. van Baron Mr. Coenraad Willem Anthony, heer van den Doorn, Haerst en Zuthem en Jkvr. Louise Christine Egbertine Françoise Hora Siccarna. Tr. 2. 1847 Wilhelmina Barbara Copes van Hasselt (1817- 1899), dr. van Mr. Conraad Jacob Gerbrand en Jkvr. Wilhelmina Anna .Janssens.
*3. De Siccama’s hebben behoorlijk veel macht gekend. Genoemd worden Maire en burgemeester, heer van de beide Harksteden, heer van Farmsum en ten Post, naast Ontvanger der Directe Belastingen en lid van de Rid-derschap van Utrecht. Een van de Siccama’s is landecooom en grondbezitter in Schotland.
*4. (vertaling van Prof J. de Rhoer, Groninger Volks Almanak 1841).
* 5). 12 nov. 2010. Roelant van de Riet uit Groningen geeft de volgende aanvulling: "De Ommelander Borgen en Steenhuizen, van W.J. Formsma (1973, tweede, gewijzigde druk 1987) staat op pagina 154 dezelfde foto en ernaast een foto van de achterzijde van de borg. Er bestaat ook nog een andere foto van de voorzijde, met 3 personen. Deze foto staat, samen met onder meer een foto van een maquette van de borg, in het blad 'Vrouger', jaargang 1, nummer 2 (november 1996). Er zijn dus minimaal drie foto's van de borg gemaakt. De foto's zijn overigens gemaakt in 1883. De borg is afgebroken in 1896.
Bronnen:
1. Een tempel in turfgraversland', B. Ronner; Scheemda (1996).
2. Geschiedenis van Slochteren', K. ter Laan; Groningen (1962).
3. Groninger borgen en Drentse havezathen', Herma Kamphuis; Zutphen (1995).
4. Stichting Dodenakkers. Dood in Nederland. De grafkerk van Harkstede. Marten Mulder (2002).
5. GVA, Groninger Volks Almanak, Prof. J. de Rhoer (1841).
6. De Ommelander Borgen en Steenhuizen, Formsma, ISBN 90 232 2314 4.
8. Roelant van de Riet, Groningen.
Foto's: De foto's dateren van vóór juni 2009. De oorrspronkelijke bron is helaas niet meer traceerbaar.
Lees meer: Henric Piccardt, een flamboyante Groninger avonturier, vervener, diplomaat, borgheer en syndicus |